1 |
driegenDriegen, bw. (ik driegde, heb gedriegd), (naaist.) hechten, rijgen (met wijde steken). *...DRAAD, m. (-en), rijgdraad.
|
2 |
driegenmet losse draad en wijde steken voorlopig vastnaaien; losjes vastnaaien
|
<< dreutel | driestal >> |