1 |
dokter
|
2 |
doktermédico, el
|
3 |
dokterDoktoor
|
4 |
dokterDokter, m. zie DOCTOR. *-EN, ow. gel. (ik dokterde, heb gedokterd), de geneeskunst uitoefenen; (ook) vaak van eenen geneesheer gebruik maken; hij heeft zich dood gedokterd.
|
5 |
dokteriemand die op grond van een academische graad bevoegd is de geneeskunde te beoefenen, na de diplomering als basisarts nog onder supervisie van een begeleidend arts en na een specialisatieopleiding vervolgens als huisarts of als specialist
|
<< doorga | doktersassistenten >> |