1 |
uiterenUiteren, bw. gel. (ik uiterde, heb geuiterd), uitwendig overnaaijen; (kleêrm.) eenen lap in eene broek -.
|
2 |
uiterenLet op: Spelling van 1858 hetgeen van binnen is genaaid, van buiten overnaaijen
|
<< uitdraai | uitgeprocedeerd >> |