1 |
snappen
|
2 |
snappenGrijpen, Klissen, Nemen, Pakken, Vangen; Attraperen, Betrappen, Verrassen; Aanvoelen, Begrijpen, Beseffen, Bevatten, Doorgronden, Doorhebben, Doorzien, Inzien, Vatten, Verstaan; Babbelen, Kakelen, Keuvelen, Kwebbelen, Kwekken, Kwetteren, Parlevinken, Ratelen, Rebbelen, Snateren, Tateren, Wauwelen
|
3 |
snappen01: begrijpen
|
4 |
snappenSnappen, bw. ow. gel. (ik snapte, heb gesnapt), vatten, grijpen, pakken; zij hebben hem gesnapt (gegrepen, in hechtenis genomen); naar iets - (happen); babbelen, praten; springen, digtslaan (van een s [..]
|
5 |
snappenregelmatig werkwoord - het kunnen volgen met je verstand [..]
|
<< sneeuwen | snauw >> |