1 |
minnenmeervoud van het zelfstandig naamwoord min
|
2 |
minnenpaarden voor een koets leiden door een koetsier
|
3 |
minnenpaarden voor een koets leiden door een koetsier
|
4 |
minnenpaarden voor een koets leiden door een koetsier
|
5 |
minnenMinnen, bw. gel. (ik minde, heb gemind), beminnen, liefhebben; vrijen; zogen (een kind). *-, o. *-D, bn. verliefd, liefhebbend. *-EED, o. (-en), eed van liefde.
|
<< minnehuis | Minnie >> |