1 |
mattenMatten, bw. gel. ik matte, heb gemat), met matten of biezen beleggen; vermoeijen, afmatten. *-LISCH, o. bies. *-MAKER, m. *-MAAKSTER, v. (-s). *-VERKOOPER, m. (-s). *-VERKOOPSTER, v. (-s). *...TER, m. [..]
|
2 |
mattenmeervoud van het zelfstandig naamwoord mat
|
3 |
mattenvechten
|
4 |
matten01: vechten
|
5 |
matten(engels: caning) Het beleggen met gespleten rotan, bijvoorbeeld voor de vervaardiging van zittingen of rugleuningen van stoelen.
|
<< matte verf | mattenbies >> |