1 |
koerenKoeren, Korren, ow. gel. (ik ko(e)rde, heb geko(e)rd), het geluid maken der duiven; kirren. *...HUIS, o. (...zen), wachttorentje; badhuis (op de badplaatsen). *...TOREN, m. (-s), wachttoren. *...ZAAL, [..]
|
2 |
koerenKoeren, ontzettend stinken (rieken) (gekoerd), gekoer
|
<< koer | koetai >> |