1 |
eens
|
2 |
eensEens, bijw. éénmaal, één keer; op zekeren dag, - tijd; het - zijn geworden, met elk. overeenkomen, - overeenstemmen; in -, op -, plotseling, onverwachts; niet -, zelfs niet; - voor al, éénmaal voor al [..]
|
<< eenre | eensdeels >> |