1 |
doemenDoemen, bw. gel. (ik doemde, heb gedoemd), veroordeelen; ter dood -. *-SWAARD, -IG, bn. en bijw. (-er, -st), misdadig, -lijk. *-SWAARDIGHEID, v. gmv. misdadigheid. *-SWAARDIGLIJK, bijw. *...MING, v. g [..]
|
2 |
doemenveroordelen, kwaadspreken
|
3 |
doemenveroordelen, kwaadspreken
|
4 |
doemenveroordelen, kwaadspreken
|
5 |
doemenveroordelen, kwaadspreken
|
<< Doelstelling | dol >> |