1 |
WoonWoning, Woonst; Domicilie, Woonplaats
|
2 |
WoonWoon, v. (B.m. en v.) gmv. woonplaats, verblijf; met der -, wonende, woonachtig; zich met der - begeven naar..., naar... vertrekken om er te wonen, zich vestigen te... *-ACHTIG, bn. wonende; gevestigd [..]
|
<< Woningwetwoning | Woonachtig >> |