1 |
Afsteek (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afsteken
... dat ik afsteek .
enkelvoud
meervoud
naamwoord
afsteek
-
verkleinwoord
-
-
|
2 |
AfsteekDe afsteek is een dakoverstek, dat vooral in de Betuwe aan de achtergevel van oude boerderijen te vinden is als opmerkelijke oplossing voor een zomers dilemma. De boer maait en het hooi ligt op het ve [..]
|
<< afstappen | afsteekpaal >> |