1 |
winnenWinnen, bw. ong. (ik won, heb gewonnen), voordeel behalen (b.v. door koop en verkoop, in het spel, door wedden enz.); (iets) erlangen, bekomen (b.v. door mededinging, door naijver); telen,
|
2 |
winnenonregelmatig werkwoord - de beste zijn, de meeste punten hal [..]
|
3 |
winnen
|
4 |
winnenBehalen, Delven, Gewinnen, Helen, In de wacht slepen, Krijgen, Ontvangen, Verdienen, Verkrijgen, Veroveren, Verwerven, Verzamelen; Bepraten, Wewerken, Omhalen, Ompraten, Overhalen, Overreden, Overtuigen, Persuaderen, Voor zich winnen; Inhalen, Inlopen, Ophalen, Uitlopen, Vooruitgaan; Besparen, Overhouden, Uitsparen, Uitwinnen
|
5 |
winnenDuits werkwoord: gewinnen-gewann-gewonnen
|
<< witjes | witje >> |