1 |
spat
|
2 |
spatblaasroer en ook de giftige pijltjes die door het blaasroer geblazen worden. Rouffaer-IJzerman I, achterop plaat 41: `pijken [pieken] met vergulde punten oft spitsen, ende zijn oock spuyten oft spatten, daer zij pijlkens uit blazen'. Het Middelnederlands kende reeds het woord spat als proppenschieter; zie Verdam-Verwijs in voce. Tiele-Heeres II [..]
|
3 |
spatKlodder, Kwak, Smet, Spet, Spetter
|
4 |
spatSpat, v. (B.m.), (-ten), af- of opspringend deel van vocht, slijk, gesmolten metaal enz.; modderspat; (veearts.) wrat; (fig.) vlek; houten koker waaruit de kinderen proppen doen spatten.
|
5 |
spatAandoening aan het hakgewricht van het paard. Geeft vaak kreupelheden..
|
6 |
spatAandoening aan het hakgewricht van het paard. Geeft vaak kreupelheden..
|
<< spanne | spationaut >> |