1 |
bijleggen
|
2 |
bijleggenBijleggen, bw. en ow. gel. en onr. (ik legde of leide bij, heb bijgelegd of bijgeleid), bijdoen; tot een gezamenlijken inleg bijdragen; vereffenen, beslechten (een geschil); verliezen op (eene koopwaa [..]
|
3 |
bijleggenschip met de kop recht in de wind leggen
|
4 |
bijleggeneen schip bij storm met de kop in de wind leggen [zie ook: bijlegger].
|
<< bijker | bijkeuken >> |