1 |
betamelijkfatsoenlijk.
Hij gaf mij een betamelijk antwoord.
|
2 |
betamelijkBetamelijk, bn. en bijw. (-er, -st), voegzaam, gepast, passend. *-HEID, v. gmv. *...TAMEN, onp. w. gel. (het betaamde, heeft betaamd), voegen, passen. *...TASTEN, bw. gel. (ik betastte, heb betast), b [..]
|
<< bewerkstelligen | bewering >> |