1 |
aantal hoeveel het er zijn, een getal Voorbeeld: Jan heeft een [..]
|
2 |
aantaleen telbare hoeveelheid
Een aantal mensen was niet gekomen naar het feest.
|
3 |
aantalIn de meeste zinnen is zowel enkelvoud als meervoud mogelijk. Soms dwingt de context een enkelvoudige of meervoudige persoonsvorm af.
|
4 |
aantal(o) - een zekere hoeveelheid
|
5 |
aantalEr bestaan zeker 10 miljoen stoffen en er worden elke dag nieuwe stoffen gemaakt.
|
6 |
aantaleen bepaalde hoeveelheid als resultaat van een telling
|
7 |
aantalAantal, o. gmv. menigte, hoeveelheid.
|
8 |
aantalaan·tal (het; o) 1onbepaalde hoeveelheid: een aantal vluchtelingen kwam (of: kwamen) over de grens2bep. hoeveelheid: het totale aantal deelnemers
|
9 |
aantalPak
|
<< aangeven | aangewezen >> |