1 |
VaanVaan, v. (vanen), vaandel; ijzeren windwijzer; (fig.) leus; de - des opstands planten, opstand verwekken, tot opstand geraken; (fig.) eene - ophebben, een weinig te veel gedronken hebben.
|
2 |
Vaanuitdrukking om aan te duiden, dat een ras veren aan loopbenen en tenen heeft; de mate van vedervoetigheid loopt uiteen van slechts enkele veertjes aan de buitenzijde van het loopbeen tot een volle. dichte bevedering van loopbeen, buitenteen en middenteen.
|
<< Uzma | Vaibhav >> |