1 |
pratenPraten, ow. bw. gel. (ik praatte, heb gepraat), spreken, babbelen, snappen; wat praat (zegt) hij daar? hij weet goed te -; gij hebt mooi -, uw spreken helpt u niet; (ook) gij hebt reden anders te spre [..]
|
2 |
praten
|
3 |
pratenregelmatig werkwoord - woorden uitspreken, iets zeggen Vo [..]
|
4 |
pratenBabbelen, Bazelen, Causeren, Kakelen, Keuvelen, Klappen, Kleppen, Klessebessen, Kletsen, Kouten, Kwebbelen, Kwekken, Kwetteren, Lullen, Ouwehoeren,Palaberen, Parlevinken, Poekelen, Ratelen, Roddelen, Smoezen, Snappen, Snateren, Spreken, Tateren, Teuten, Wauwelwn, Zabberen, Zeveren, Zwammen, Zwetsen; Argumenteren, Betogen, Conversen, Discussieren, D [..]
|
5 |
pratenKlappen
|
<< Pratap | Pratibha >> |