1 |
duidenDuiden, bw. gel. (ik duidde, heb geduid), wijzen (met den vinger); aanduiden; (fig.) verklaren, ophelderen; de wet -; iem. iets ten kwade -, ten kwade uitleggen, kwalijk nemen; (ten goede - wordt niet [..]
|
<< dui | duimelot >> |