1 |
braafbereid de regels in acht te nemen
Hij was niet altijd de braafste van de klas.
|
2 |
braafBraaf, bn. en bijw. (braver, braafst), deugdzaam, eerlijk, goed; opregt, dapper; een - man; een - soldaat; de brave lieden; zich - en eerlijk gedragen; - oppassen, vlijtig zijn; de braven, de goede -, [..]
|
3 |
braafbijvoeglijk naamwoord - wie zich goed gedraagt, wie doet wat [..]
|
<< BP | braak >> |