1 |
aanjagen
|
2 |
aanjagenAanjagen, bw. ow. gel. en ong. (ik jaagde of joeg aan, heb aangejaagd), aan-, voortdrijven, vooruitduwen; veroorzaken (eenen schrik aan iem.); snel voortrijden. *...JAGING, v. (-en). *...JUICHEN, bw. [..]
|
<< aanslag | aanjager >> |