1 |
TrippelenTrippelen, ow. gel. (ik trippelde, heb getrippeld), eenigzins kreupel gaan; met kleine treden -, stapje voor stapje gaan, dribbelen. *...AAR, m., -STER, v. (-s), die met kleine treden gaat.
|
2 |
TrippelenDribbelen, Hippelen, Hippen, Huppelen, Huppen
|
<< Triple | Triptiek >> |