1 |
Leenenverouderde spelling van lenen van vóór 1946/47
|
2 |
LeenenLeenen, bw. gel. (ik leende, heb geleend), tijdelijk ten gebruike afstaan (iets aan iem., iets van iem.). *...ER, m., *...STER, v. die van of aan iem. iets leent; die iets voor niet ter leen ontvangt, [..]
|
<< leendag | leenheer >> |